Geschiedenis

De Rotterdamse Heelkundige Vereniging ‘In Sociorum Salutem’ 150 jaar

G.E. van Zanen,   N.T.v.G. 1990;134:613-5

‘De Heelkundige Vereeniging “In Sociorum Salutem” is den 27en September 1840 door studenten van de voormalige Clinische School opgericht. De “clinisten” De Jong, De Waal, Heerseman, Broedelet, Nimmo en De Lange waren de oprichters, het ledental bedroeg aanvankelijk acht en alleen leden of oud-leden van den Senaat der studenten konden lid van het gezelschap worden. “Sociorum” was oorspronkelijk een soort dispuutgezelschap; de wetenschappelijke werkzaamheden bestonden in het houden van lezingen, daarover uit te brengen critiek, het verdedigen van stellingen en het stellen van vragen; de bijeenkomsten werden bij de leden aan huis gehouden. Naast het stillen van hun wetenschappelijken honger lieten de leden in hun bijeenkomsten ook het gezellige element tot zijn volle recht komen. “De fideliteit, die hierdoor ontstond, heeft de kiem gelegd tot de levensvatbaarheid van de vereeniging”, merkt de schrijver van een historisch overzicht bij het 50-jarig bestaan op’, aldus dr.P.H.Kramer, arts te Rotterdam, lid van deze vereniging en geschiedschrijver bij uitstek, in zijn publikatie bij het 100-jarige bestaan van In Sociorum Salutem in oktober 1940.

Op de Clinische School werden mannelijke leerlingen opgeleid tot plattelands- en stadsheelmeester dan wel tot vroedmeester of apotheker, en vrouwelijke tot vroedvrouw. De opleiding duurde 4 jaar. Bedroeg het aantal studenten in de eerste jaren meer dan 100, ten tijde van de oprichting van In Sociorum Salutem in 1840 was dit aantal 50 per jaar. Deze Rotterdamse Geneeskundige School bestond van 1828 tot 1866 en was door de overheid tot stand gebracht met de bedoeling vooral een praktische opleiding te bieden. De docenten dachten daar veelal anders over en wilden ook de ontwikkeling in wetenschappelijke zin nastreven. Bij het 50-jarig bestaan van de vereniging merkte de voorzitter op dat ‘de oprichters daarmede ten doel hadden zoonoodig de vriendschapsband nauwer aan te halen en elkander op te wekken met vasten tred het pad der wetenschap te betreden’. Klonk daarin nog steeds de wens van de docenten door tegenover de bedoeling van de overheid?

Zonder twijfel ontstond Sociorum als een zeer exclusief gezelschap van de ‘Clinisten’, want slechts senatoren en oud-senatoren van de studentenvereniging konden lid worden. Door menigeen werd echter de mogelijkheid lid te worden niet aanvaard wegens de daaraan verbonden plicht bij toerbeurt voordrachten voor het gezelschap te houden. Het zwakke punt voor een behoorlijk bestaan van de vereniging was de geringe aanwas van leden. In 1848 bepaalde men dan ook dat in het vervolg iedere Clinist of oud-Clinist – indien gekozen en daartoe aangezocht – lid zou kunnen worden. In 1851 veranderde de vereniging van een dispuutgezelschap in een medische vereniging, waarin alleen oud-Clinisten werden toegelaten.

In 1866 werd de Clinische School opgeheven als gevolg van de nieuwe wet voor de opleiding tot arts (1865) waarmee uniformiteit van die opleiding in ons land tot stand kwam. Het gezelschap van 18 leden moest het roer omgooien, daar de toevoer van oud-Clinisten niet meer gegarandeerd was. Voortaan zou iedere te Rotterdam gevestigde beoefenaar van de geneeskunst in principe lid kunnen worden, zij het onder de genoemde voorwaarden.

De notulen van de eerste 40 jaren van Sociorum zijn helaas verloren gegaan, maar wij zijn over deze periode ingelicht door een historisch overzicht, dat in 1892 door de drie oud-Clinisten G.P.Broedelet, dr.S.den Boer en G.C.Hemken werd opgesteld.

De vereniging beschikte tot circa 1870 over een bibliotheek en bezat voor de gezamenlijke oefeningen onder andere een microscoop, een oogspiegel en een oftalmoscopisch fantoom. Tussen 1890 en 1901 vond geleidelijk de verkoop van de eigendommen onder de leden plaats; ook kikkerdozen, preparaten, een bak voor de Goudse pijpen en een tabaksdoos veranderden van eigenaar.

Naar uit Kramers naspeuringen blijkt, werd rond 1880 tijdens vergaderingen gezamenlijk over patiënten beraadslaagd en werd de in te stellen behandeling door meerderheid van stemmen bepaald. In het Jaarverslag van 1881 aan Burgemeester en Wethouders werd zelfs vermeld dat ‘een kind aan een zeer ernstig gebrek lijdende, staande de vergadering werd geopereerd’.

Toen in 1882 werd voorgesteld de naam van het genootschap te veranderen in ‘geneeskundige vereeniging’, daar de heelmeesters in de kring sterk in de minderheid waren geraakt, staakten de stemmen. Het lot bepaalde dat de oorspronkelijke naam zou worden gehandhaafd. In de tweede helft van de vorige eeuw vergaderden de leden gedurende 40 jaren in een lokaal boven de oude vleeshal aan de Botersloot, dat van de gemeente werd gehuurd. Daar bevonden zich ook de genoemde attributen. Deze huisvesting was, gezien de klachten over het lokaal en over de ventilatie, niet ideaal, maar men bleef er de voorkeur aan geven. Toen de gemeente een andere bestemming aan de vleeshal gaf, verhuisde het gezelschap in 1895 naar het Poolsche Koffiehuis aan het Beursplein en bleef daar tot 1928. Doordat ook dit huis door een dynamisch Rotterdam een andere bestemming kreeg, verbleef men sedertdien in ‘het zo gewaardeerde, intieme lokaal van het ZuidHollandsch Koffiehuis op de Korte Hoogstraat’, tot aan de verwoesting van de binnenstad op 14 mei 1940.

De notulen, die tot 1967 nog met de hand werden geschreven, geven een goede indruk van de ervaringen die een ieder had opgedaan. Zij leveren een veelzijdig en soms indrukwekkend beeld op van de humane pathologie waarmee de leden werden geconfronteerd. Het betrof veelal casuïstiek die, al dan niet gevraagd, consult kon uitlokken. Tevens kwamen ontwikkelingen in het vakgebied aan de orde en onderwerpen van sociale en ethische aard.

Tijdens het 100-jarig bestaan van Sociorum in 1940 werd niet de minste behoefte gevoeld naar buiten te treden: ‘Wij blijven onder ons. In Sociorum Salutem is als een bloempje dat in het geheim bloeit’. Wel schreef P.H.Kramer een stuk voor dit tijdschrift en hield hij een gedetailleerde voordracht voor het eigen gezelschap. Men dineerde met 23 van de 25 leden op de datum van oprichting ten huize van de voorzitter. In de periode van de oorlog dat de avondklok was ingesteld, kwamen de leden’s middags bijeen in Bodega Victoria totdat in april 1941 weer ’s avonds kon worden vergaderd. In verband met de verduistering werd in 1942 besloten alleen bij wassende maan bijeen te komen. De notulen in die jaren werden zeer sober gehouden, hetgeen begrijpelijk is daar leden van Sociorum actief waren in het artsenverzet. Wel werd vermeld dat leden afwezig waren door een gedwongen verblijf in kamp Amersfoort en in Krakau. De oorlogsomstandigheden worden ook duidelijk uit de vermelding dat het gevaar van vlektyfus werd besproken (1941), dat er een onrustbarende stijging van gevallen van floride longtuberculose in deze ‘tegenwoordige tijd’ werd gemeld alsmede een ziektegeval van hongeroedeem (1942) en dat een patiënt met diabetes mellitus was gesuccumbeerd als gevolg van schaarste aan insuline (1943). De situatie voorafgaand aan en gedurende de hongerwinter was zodanig dat de leden gedurende 10 maanden, tot aan de bevrijding van ons land, niet vergaderden.

Sociorum reageerde veerkrachtig na de bevrijding van Holland; reeds op 17 mei 1945 kwam men weer bijeen. De vergaderomstandigheden bleven nog geruime tijd verre van ideaal, in december 1946 was de bijeenkomst ‘in een getransformeerd vergaderzaaltje met ondertemperatuur. Steenkoud, doch geestelijk verrijkt, verlieten de leden de vergadering, die de voorzitter om 10 uur sloot. Alleen voor deze gelegenheid zette de voorzitter zijn hoed af, die hij tegen de tocht had opgezet’. Voor de consumptie kon een keuze gemaakt worden tussen bessesap en surrogaatlimonade, hetgeen als een inbreuk op de wijntraditie werd ervaren. Het genootschap bestond in die jaren overwegend uit huisartsen, chirurgen en orgaanspecialisten. Tot in de vijftiger jaren bestond in Rotterdam door pressie van de orgaanspecialisten een voor ons land uitzonderlijk honoreringsbeleid voor internisten, hetgeen hun vestiging ter stede niet aantrekkelijk maakte. Derhalve ontbraken zij aanvankelijk als leden.

Solitaire, casuïstische mededelingen bleven de belangrijkste plaats tijdens de vergaderingen innemen. Doordat leden werkzaam waren als havenarts en als specialist in het Havenziekenhuis kregen daarbij ook uitheemse ziekten regelmatig aandacht. Sedert 1953 werd ook over groepen patiënten verslag gedaan, een gevolg van het feit dat aan één der leden een leeropdracht was verstrekt in 1950. Ook nam het aantal bijdragen over de snelle ontwikkelingen van het vakgebied toe.

Gedurende de oorlog en daarna is de vereniging tot 1975 in 5 etablissementen gehuisvest geweest. Sedert 1975 vinden de maandelijkse vergaderingen plaats in het Artsencentrum.

Na ruim 120 jaar keerde het medisch hoger onderwijs in Rotterdam terug. Voor de postkandidaatsstudie werd daartoe in 1950 de Stichting Klinisch Hoger Onderwijs opgericht. Vijf leden van In Sociorum Salutem werden in dit verband gevraagd als docent op te treden. Op 27 september 1966, toen de medische faculteit te Rotterdam één dag bestond, memoreerde de voorzitter van Sociorum dit feit ter vergadering en sprak de wens uit voor een goede samenwerking met deze faculteit. Wat bewoog hem deze samenwerking te noemen: wellicht het verband tussen het ontstaan van het genootschap en het medisch onderwijs ter stede in 1840? Hoe dit ook zij, in de laatste 4 decennia werden 15 leden van Sociorum tot hoogleraar benoemd. Zij aanvaardden daarmee de uitnodiging tot een leeropdracht, 9 in Rotterdam en 6 elders in ons land.

De oprichters van deze vereniging die elkaar in 1840 opwekten ‘met vasten tred het pad der wetenschap te betreden’ konden niet vermoeden dat 150 jaar later leden van hun Sociorum in deze zin aan hun wensen en streven zouden voldoen, evenmin dat kort voor dit jubileum de eerste vrouwelijke leden tot Sociorum zouden toetreden. Anno 1990 telt In Sociorum Salutem 40 leden die als huisarts of als specialist diagnostisch, curatief of preventief dan wel sociaal-geneeskundig praktizerend zijn. Zij ontmoeten elkaar maandelijks rond één tafel onder het genot van een glas wijn, evenals hun voorgangers dat sedert de eeuwwisseling hebben gedaan. Tijdens deze vergaderingen informeert men elkaar tijdens de ‘rondvraag’ over eigen beroepservaringen en over nieuwe ontwikkelingen op het vakgebied, zonder dat vooraf een agenda voor deze bijdragen wordt opgesteld. De bijdragen worden, ongeacht de inhoud, als ‘wetenschappelijke mededeling’ gekwalificeerd en als zodanig ook genotuleerd. Het is gebleken dat de fideliteit, de ronde gemoedelijkheid daarbij niet alleen ‘de kiem heeft gelegd tot de levensvatbaarheid van de vereeniging’, maar deze ook gedurende 150 jaar heeft weten te bestendigen.

Aanvaard op 19 February 1990
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:613-5,  Dr.G.E.van Zanen, kinderarts, Rotterdam.


Literatuur

  1. Kramer PH. Bij het honderdjarig bestaan van deRotterdamsche Heelkundige Vereeniging ‘In Sociorum Salutem’.Ned Tijdschr Geneeskd 1940; 84:3891-8.
  2. Lieburg MJ van. Het medisch onderwijs te Rotterdam(1467-1967). Amsterdam: Editions Rodopi, 1978: 58-107.
  3. Bruins Slot WJ. Tafelrede ter gelegenheid van de vieringvan het 120-jarig bestaan der Heelkundige Vereniging ‘In SociorumSalutem’ op 1 oktober 1960.
  4. Kramer PH. Grepen uit de geschiedenis van de HeelkundigeVereeniging ‘In Sociorum Salutem’ bij het honderdjarig bestaan op27 september 1940. Voordracht.